1. Algemene informatie
a. Standaardtitelbeschrijving
Titel: Bezonken rood
Schrijver: Jeroen Brouwers
Eerste druk november 1981
Gelezen druk: Negenendertigste druk, oktober 2010
87 pagina’s
Titel: Bezonken rood
Schrijver: Jeroen Brouwers
Eerste druk november 1981
Gelezen druk: Negenendertigste druk, oktober 2010
87 pagina’s
b.Genre
Een (autobiografische) psychologische oorlogsroman.
c. Samenvatting[1]
Eind januari 1981 stierf de moeder
van de ik-figuur, de schrijver Jeroen Brouwers, in een bejaardentehuis. De
schrijver had de laatste tijd vrijwel geen contact meer met haar. Hij voelt
geen verdriet, hij wilde niet bij haar crematie aanwezig zijn, en hij wilde
niet dat zijn naam op de overlijdenskaart werd vermeld. Wel liet hij zich
nauwkeurig beschrijven hoe de crematieplechtigheid in zijn werk was gegaan. Op
het moment dat hij hoorde dat zijn moeder was overleden dacht hij aan een
geliefde van zes of zeven jaar geleden, Liza. Een maand geleden had hij haar
weer gezien.
Toen Jeroen een jongetje van een jaar of vijf was, zat hij met zijn grootmoeder, zijn moeder en zijn zusje in het vrouwenkamp in Indië. Daar leefden duizenden geïnterneerde Europese vrouwen met hun kinderen op zeer kleine oppervlakten. De familie Brouwers woonde in het aanrecht. Over die Japanse kampen is altijd relativeren geschreven, alsof het allemaal niet zo erg zou zijn. Jeroen Brouwers kan en wil de geschiedenis van die kampen niet schrijven. Daarvoor was hij toen te jong en bovendien heeft hijzelf niet geleden, hij heeft geen honger gehad, en hij is niet ziek geweest.
Het was een verschrikkelijke tijd in het kamp: de Japanners martelden en verkrachtten de vrouwen, en er was altijd honger. Maar wat er gebeurde liet de kleuter Jeroen Brouwers onaangeraakt. Dood en martelingen waren voor hem ‘dood’ gewoon. Hij nam alles gretig in zich op, en daar heeft hij nu nog steeds wroeging om. In het kamp liep hij rond met een grote helm. Hij had het boekje over Daantje, met daarin een foto van zijn vader, altijd bij zich. Zijn vader was krijgsgevangene in Japan, en zijn twee oudere broers zaten in mannenkampen op Java.
Nettie Stevert (Jeroens vriendinnetje) en Jeroens grootmoeder stierven in Tjideng. In het kamp was Jeroen erg gehecht aan zijn moeder. Hij bleef bij haar in de buurt toen ze een keer ‘s nachts naakt buiten moest staan, hij nam altijd plechtig afscheid van haar met een Maleise zegenwens als hij mee moest met de ‘jongetjeskaravaan’, en hij liet haar hem beloven dat zij hem nooit verraden zou of in de steek zou laten. Toen het Rode Kruis een keer vrachtwagens met voedsel stuurde, werd al het eten vernietigd, uit wraak voor het vallen van de atoombom. Jeroens moeder probeerde wat rijst achter te houden, maar ze werd betrapt. Ze werd door de kampleiding vreselijk afgeranseld. Jeroen zag alles, en op dat moment hield hij op van haar te houden.
Na de oorlog werd Jeroen door zijn ouders in Nederlandse pensionaten gestopt. Hij vond dat vreselijk; hij begreep het principiële verschil tussen de Japanse kampbewakers en de Nederlandse kloosterlingen niet. Bij het afscheid nemen van zijn moeder voelde hij zich verraden. Vanaf toen was er een soort traliewerk tussen hem en haar. Na verloop van tijd dacht hij nooit meer intensief aan haar. Af en toe belde zij hem op, maar als hij de hoorn had opgepakt, zei ze dat ze verkeerd verbonden was. Zo was hij de laatste tijd voorgoed verkeerd verbonden met zijn moeder.
Op de avond dat zijn moeder stierf had hij bezoek van een Nederlandse schrijver. Daarna had hij op de Duitse televisie een Japanse film gezien, die nagesynchroniseerd was in het Duits. Terwijl Brouwers naar de film keek, bewerkte hij zijn voeten met een eeltschaaf. Doordat hij in het kamp altijd op blote voeten had gelopen, had hij nu nog steeds last van overmatige eeltgroei. Telkens denkt hij weer terug aan de gruwelijkheden in het kamp en telkens voelt hij weer wroeging. Hij herinnert zich een feestje waar hij, halfdronken, met een geweer had geschoten op de afbeelding van een naakte vrouw. Plotseling herinnerde hij zich hoe zijn moeder had gestaan in het licht van de schijnwerpers, met verschillende geweren op haar gericht, en hij was toen in huilen uitgebarsten. In de dagen tussen de dood en de crematie van zijn moeder hoopte hij dat zijn moeder hem zou bellen en dat ze met de stem van Liza zou zeggen: ‘Ik houd van je. Kom je naar me toe?’
Jaren geleden was hij een paar dagen bij Liza geweest. Het stadje waar ze woonde was versierd. Er was een Maria-optocht geweest waar Liza ook in had mmegelopen, ze was schooljuffrouw. Hij had zich toen voorgesteld dat Liza een soort moeder voor hem was. Later had hij een angstdroom gehad waarin hij Liza en zijn moeder met elkaar verward had.
Wat er gebeurd was in het Tjiding-kamp hield hem nog wel 30 à 40 jaar bezig, maar nu hij het opgeschreven had, hoefde hij het niet meer te onthouden en viel het van hem af.
Toen zijn dochtertje werd geboren wilde hij er niet bij zijn, want hij herinnerde zich het ‘kikkeren’ in het kamp en hij vond dat door de geboorte van een kind de schoonheid van de vrouw duurzaam beschadigd werd.
De ik-figuur gaat nauwkeurig na wat zijn moeder op de avond van haar dood gedaan heeft. Alle tv-programma’s van de avond schrijft hij op. Opnieuw brengt hij Liza in verband met zijn moeder. Hij bekijkt de fotoalbums van zijn moeder. Hij citeert uit een brief van zijn moeder aan zijn vader, geschreven op 5 oktober 1945, toen zij nog in het kamp verbleef. Hij geeft een beschrijving van haar crematie. Op diezelfde dag reed hij geheel overstuur door de bossen. Het was erg mistig. In een bos dacht hij weer terug aan de kamptijd. Met de plechtige Maleise zegenwens nam hij afscheid van zijn moeder. Maar er gebeurde niets. Hij reed terug naar huis en ging zogenaamd onaangeraakt verder met zijn werk: hij schreef een boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur.
Toen Jeroen een jongetje van een jaar of vijf was, zat hij met zijn grootmoeder, zijn moeder en zijn zusje in het vrouwenkamp in Indië. Daar leefden duizenden geïnterneerde Europese vrouwen met hun kinderen op zeer kleine oppervlakten. De familie Brouwers woonde in het aanrecht. Over die Japanse kampen is altijd relativeren geschreven, alsof het allemaal niet zo erg zou zijn. Jeroen Brouwers kan en wil de geschiedenis van die kampen niet schrijven. Daarvoor was hij toen te jong en bovendien heeft hijzelf niet geleden, hij heeft geen honger gehad, en hij is niet ziek geweest.
Het was een verschrikkelijke tijd in het kamp: de Japanners martelden en verkrachtten de vrouwen, en er was altijd honger. Maar wat er gebeurde liet de kleuter Jeroen Brouwers onaangeraakt. Dood en martelingen waren voor hem ‘dood’ gewoon. Hij nam alles gretig in zich op, en daar heeft hij nu nog steeds wroeging om. In het kamp liep hij rond met een grote helm. Hij had het boekje over Daantje, met daarin een foto van zijn vader, altijd bij zich. Zijn vader was krijgsgevangene in Japan, en zijn twee oudere broers zaten in mannenkampen op Java.
Nettie Stevert (Jeroens vriendinnetje) en Jeroens grootmoeder stierven in Tjideng. In het kamp was Jeroen erg gehecht aan zijn moeder. Hij bleef bij haar in de buurt toen ze een keer ‘s nachts naakt buiten moest staan, hij nam altijd plechtig afscheid van haar met een Maleise zegenwens als hij mee moest met de ‘jongetjeskaravaan’, en hij liet haar hem beloven dat zij hem nooit verraden zou of in de steek zou laten. Toen het Rode Kruis een keer vrachtwagens met voedsel stuurde, werd al het eten vernietigd, uit wraak voor het vallen van de atoombom. Jeroens moeder probeerde wat rijst achter te houden, maar ze werd betrapt. Ze werd door de kampleiding vreselijk afgeranseld. Jeroen zag alles, en op dat moment hield hij op van haar te houden.
Na de oorlog werd Jeroen door zijn ouders in Nederlandse pensionaten gestopt. Hij vond dat vreselijk; hij begreep het principiële verschil tussen de Japanse kampbewakers en de Nederlandse kloosterlingen niet. Bij het afscheid nemen van zijn moeder voelde hij zich verraden. Vanaf toen was er een soort traliewerk tussen hem en haar. Na verloop van tijd dacht hij nooit meer intensief aan haar. Af en toe belde zij hem op, maar als hij de hoorn had opgepakt, zei ze dat ze verkeerd verbonden was. Zo was hij de laatste tijd voorgoed verkeerd verbonden met zijn moeder.
Op de avond dat zijn moeder stierf had hij bezoek van een Nederlandse schrijver. Daarna had hij op de Duitse televisie een Japanse film gezien, die nagesynchroniseerd was in het Duits. Terwijl Brouwers naar de film keek, bewerkte hij zijn voeten met een eeltschaaf. Doordat hij in het kamp altijd op blote voeten had gelopen, had hij nu nog steeds last van overmatige eeltgroei. Telkens denkt hij weer terug aan de gruwelijkheden in het kamp en telkens voelt hij weer wroeging. Hij herinnert zich een feestje waar hij, halfdronken, met een geweer had geschoten op de afbeelding van een naakte vrouw. Plotseling herinnerde hij zich hoe zijn moeder had gestaan in het licht van de schijnwerpers, met verschillende geweren op haar gericht, en hij was toen in huilen uitgebarsten. In de dagen tussen de dood en de crematie van zijn moeder hoopte hij dat zijn moeder hem zou bellen en dat ze met de stem van Liza zou zeggen: ‘Ik houd van je. Kom je naar me toe?’
Jaren geleden was hij een paar dagen bij Liza geweest. Het stadje waar ze woonde was versierd. Er was een Maria-optocht geweest waar Liza ook in had mmegelopen, ze was schooljuffrouw. Hij had zich toen voorgesteld dat Liza een soort moeder voor hem was. Later had hij een angstdroom gehad waarin hij Liza en zijn moeder met elkaar verward had.
Wat er gebeurd was in het Tjiding-kamp hield hem nog wel 30 à 40 jaar bezig, maar nu hij het opgeschreven had, hoefde hij het niet meer te onthouden en viel het van hem af.
Toen zijn dochtertje werd geboren wilde hij er niet bij zijn, want hij herinnerde zich het ‘kikkeren’ in het kamp en hij vond dat door de geboorte van een kind de schoonheid van de vrouw duurzaam beschadigd werd.
De ik-figuur gaat nauwkeurig na wat zijn moeder op de avond van haar dood gedaan heeft. Alle tv-programma’s van de avond schrijft hij op. Opnieuw brengt hij Liza in verband met zijn moeder. Hij bekijkt de fotoalbums van zijn moeder. Hij citeert uit een brief van zijn moeder aan zijn vader, geschreven op 5 oktober 1945, toen zij nog in het kamp verbleef. Hij geeft een beschrijving van haar crematie. Op diezelfde dag reed hij geheel overstuur door de bossen. Het was erg mistig. In een bos dacht hij weer terug aan de kamptijd. Met de plechtige Maleise zegenwens nam hij afscheid van zijn moeder. Maar er gebeurde niets. Hij reed terug naar huis en ging zogenaamd onaangeraakt verder met zijn werk: hij schreef een boek over zelfmoord in de Nederlandstalige literatuur.
Ik heb de samenvatting van het
internet gehaald, maar iets bewerkt en ingekort.
2. Verwachtingen
Ik ging dit boek in eerste instantie lezen doordat iemand
het mij aanraadde. Toen deze mij vertelde waar het boek over ging, werd ik
nieuwsgierig. Ik had namelijk al wel veel gelezen en gehoord over de kampen in
Duitsland en Polen, maar nog niet over die in Indonesië. Het leek mij dus wel
interessant om ook over de kampen in de Tweede Wereldoorlog in het toenmalige
Nederlands-Indië te lezen.
Ik verwacht dus een verhaal over hoe het leven was in zo’n
kamp, en hoe dit het leven van de hoofdpersoon verder heeft beïnvloed.
3. Motieven en thema
Het boek heeft veel verschillende motieven. In het boek
wordt vaak ‘kwaak kwaak’ gezegd. Dit slaat terug op het uitvoeren van
kikkersprongen tijdens een urenlange ‘’bijeenkomst’’ op het plein. Hiertoe
werden de vrouwen en kleine kinderen in het kamp gedwongen door de Jappen.
Ook is angst een terugkerend onderwerp. De hoofdpersoon
leeft eigenlijk in angst. Zijn grootste angst is dan ook de angst om te leven.
Ook de dood komt vaak in het verhaal terug: de hoofdpersoon heeft het vaak over
de dood van zijn moeder en de dood van mensen in het kamp.
Daarbij zijn er ook vaak verwijzingen naar het boek ‘Daantje
gaat op reis’. De hoofdpersoon maakt hier allerlei varianten op, net hoe ze
maar in de situatie passen.
Het thema van het boek komt duidelijk naar voren, de relatie tussen Jeroen Brouwers en zijn moeder. Hij is telkens naar een moederfiguur op zoek, nadat hij haar heeft verloren. Hij heeft van zijn moeder een ideaalbeeld, dat langzaam maar zeker om slaat in haat, nadat ze eerst door de Japanners geslagen wordt en daarna (nadat de oorlog voorbij is) hem in pensionaten stopt. In zijn hele verdere leven blijft hij zoeken naar het ideaalbeeld van zijn moeder.
Het thema van het boek komt duidelijk naar voren, de relatie tussen Jeroen Brouwers en zijn moeder. Hij is telkens naar een moederfiguur op zoek, nadat hij haar heeft verloren. Hij heeft van zijn moeder een ideaalbeeld, dat langzaam maar zeker om slaat in haat, nadat ze eerst door de Japanners geslagen wordt en daarna (nadat de oorlog voorbij is) hem in pensionaten stopt. In zijn hele verdere leven blijft hij zoeken naar het ideaalbeeld van zijn moeder.
4. Beoordeling
Beoordeling van de
schrijfstijl
De schrijfstijl is op sommige punten erg prettig om te
lezen, op sommige punten vond ik het lastig om te lezen. Brouwers gebruikt best
veel dubbelzinnigheid en dit vond ik meestal wel moeilijk om te begrijpen.
Een voorbeeld hiervan is de laatste zin: ‘Later begon het te
waaien, en ontstonden er waterdruppels tegen de buitenkant van het raam, die
langzaam over het glas begonnen te schuiven, zodat er tussen mij en mijn andere
ik een webachtig traliemotief ontstond en ik mijn gezicht in de mist in
vloeibaarheid zag ontbinden’. (pagina 87)
Beoordeling van de
inhoud
Tijd: het verhaal
speelt zich af van 1943 tot en met 1945 en in het jaar 1981. Ook zijn er een
aantal flashbacks naar een jaar of zeven eerder, wanneer hij een relatie heeft
met Liza.
Het is natuurlijk duidelijk te merken dat het verhaal in het
kamp, van 1943 tot en met 1945, in een hele andere tijd afspeelde. Op dit
moment kan ik me dat niet voorstellen, dat is namelijk toch een wereld van
verschil met hoe wij nu leven. Het jaar 1981 is al een groot verschil minder.
Hierbij was de afstand tussen de wereld van nu veel minder merkbaar.
Vertelperspectief:
Het verhaal wordt verteld vanuit de ik persoon, Jeroen Brouwers. Daardoor wordt
het verhaal veel echter, omdat men zo ook over zijn gevoelens en gedachten
leest. Daardoor wordt niet alleen het verhaal echter, maar kan men ook zijn
gedrag en eigenlijk hele leven beter begrijpen.
5. Eindoordeel
Ik vond het een mooi, maar ook apart boek om te lezen. Er
zit veel dubbelzinnigheid in, maar de manier waarop het verhaal wordt verteld
is wel erg apart. Je kunt duidelijk merken dat de persoon in angst leeft en een
heel ingewikkeld, moeilijk leven heeft. Dit is goed op te maken uit:
‘Ik ben niet ‘lief’, ik ben ‘hard’, en ‘bitter’, ik ben ‘gevoelloos’.
Ik ben ziek van levenshaat, mensenhaat, vrouwenhaat. Ik ben ziek van angst.’
(Pagina 84)
Ik vind verhalen over het kamp er mooi geschreven. Het is
uit de ogen van een vijfjarige, en die kijkt toch op een andere manier naar zo’n
kamp dan een volwassene. De onschuld waarmee hij in dat kamp leeft is apart om
te lezen. Zo ook in het volgende stukje:
Een Japanner ranselt een vrouw af. De vijfjarige Jeroen
reageerde als volgt:
‘Met nog een paar andere kinderen huppel ik mee, schaterend
bij het zien hoe de vrouw met haar gezicht in een hoop drek wordt geduwd. ‘
(Pagina 36)
Brouwers besefte in die tijd dus niet wat er eigenlijk aan
de hand was. Hij leefde toen in alle onschuld.
Mijn verwachtingen waren dus juist, het verhaal gaat
inderdaad over iemand die over zijn jeugd in het kamp verteld en hoe daardoor
zijn verdere leven beïnvloed werd.
Mijn conclusie: soms een tikkeltje moeilijk te lezen, maar wanneer ik het begreep, vond ik het een boeiend
en mooi boek.
6. Bronnen
- http://www.boekverslag.nl/Verslag/Bezonken+rood/
en als voetnoot vermeld:
[1] http://www.samenvattingen.com/documenten/6415510/Bezonken+rood+Brouwers%2C+Jeroen/?q=bezonken%20rood